Ik zit op een stilstaande trein naar Amsterdam. Er is een technisch probleem. Vertraging. Trager gaan.
Het is vroeg in de ochtend, mensen zijn niet uitgeslapen, de lucht is nat en zwaar in de wagon.
de stad ontwaakt de eerste trein
breekt door de stilte en op zijn
signaal begint de wildedans der dwazen
Na een tijdje wordt de man naast me ongeduldig, vraagt aan de conducteur wat het probleem is.
“We weten het niet. Er wordt aan gewerkt, meneer”
De man: “’t is altijd prijs op de Thalys. Altijd te laat. Altijd miserie”
Hij kijkt naar mij en zoekt bevestiging “’t is toch waar hé mevrouw”
Ik met mijn meest neutrale blik: “Ik neem hem niet zo vaak”
De man negeert me. Het escaleert een beetje: verbale herrie, dan onbegrip, tot slot de grootspraak en de dreiging. Ik sluit mijn ogen even.
Ik denk aan de fakkel.
Misschien…
Is de man net verlaten door zijn vrouw en voelt hij zich verloren en knoopt hij eindjes aan mekaar waardoor hij ’s avonds te laat werkt en ’s ochtends te vroeg een koude trein op moet en geen tijd heeft om een ontbijt te nemen en zijn matte blik in de spiegel die ochtend hem droef maakte en hij, hij triest is, intriest, omdat zijn zoon bij hem ging zijn het komende weekend en zoonlief afbelde en hij, hij hier alleen is en op tijd moet zijn in Amsterdam voor de deal, de deal.
Misschien…
Is hij fris opgestaan, is hij doorgaans wel gelukkig en wou hij voor de trein vertrok nog gauw een koffie nemen aan het buffet maar morste de buffetdame zijn broek vol koffie omdat zij erg gespannen was, en hij er boos om werd en die kwaadheid zat nog in hem, maar zij, zij van de koffie, zij was rusteloos omdat haar huwelijk niet goed zat en haar man haar vanmorgen niet had gekust en haar man, hij, de man van de dame van de koffie, hij had haar niet gekust omdat hij in zijn hoofd bezig was geweest met de verbouwing die niet vlotte, een vloek leek, hem had wakker gehouden die nacht omdat de aannemer, van het huis, had gebeld de avond ervoor en een gesprek had aangevraagd “om eens serieus te praten”, en de aannemer, hij, hij voelde de bui al hangen, hij had een kwestie met de planning en zijn werfleider lag in het ziekenhuis, dat wist hij van zijn vrouw, die had een bericht gelaten gisteren, zij klonk zo ontroostbaar, en de vrouw…
En ieder gaf de fakkel door.
Het leven kan zwaar zijn. Soms is het extra moeilijk om mens te zijn. Soms heb je een slechte dag die weken of maanden duurt en zijn er tijden waarop de wereld gehuld lijkt in duisternis. Je verlangt naar het licht maar je weet niet waar het te vinden.
Wat als jij zelf dat licht bent? Wat als jij de macht die je hebt gebruikt om te zeggen “Het stopt bij mij”. De fakkel niet doorgeeft. Je kan geen oorlogen stoppen, je kan de klimaatcrisis niet oplossen, maar je kan jezelf de vraag stellen “Wat kan ik nu doen om zelf dat licht te zijn?”
En zo dacht ik aan de fakkel en opende ik mijn ogen weer.
De conducteur bracht warme drankjes en koekjes en gaf de man naast me een krant.
De man naast mij ontspande voelbaar en keek naar mij van “Hèhè”.
De conducteur gaf de fakkel niet door.